Ontwikkelingsfase spraak- en taal: De éénwoordfase
Wanneer en hoe verschijnen de eerste woordjes bij kinderen? Hierin bestaan grote verschillen tussen kinderen. In de literatuur wordt een ruime leeftijdsmarge van ongeveer 8 maanden tot 18 maanden gehanteerd en op een leeftijd van 14 maanden spreekt meer dan 90% van de kinderen hun eerste woord. Het is niet aangetoond dat kinderen die sneller of later zijn met het eerste woord, later ook betere sprekers worden.
Binnen de manier waarop de eerste woorden verschijnen kunnen grofweg twee type kinderen worden onderscheiden. Sommige kinderen zetten het brabbelen (expressieve jargon) ononderbroken voort en ontstaan tijdens deze brabbelsessies geleidelijk steeds meer verstaanbare woordjes. Andere kinderen stoppen plotseling in één keer met het brabbelen en gebruiken daarna haast uitsluitend nog eerste woordjes. Deze overgang gaat vaak gepaard met een (heel korte) periode van relatieve stilte.
Boekentips taalontwikkeling kinderen:
- Taalontwikkeling van het kind, A. Schaerlaekens
- Liefde voor letters en lezen, H. van den Berg
- Al pratend wijs!, E. Bogers
- Taalontwikkeling en taalstimulering kinderen, S. Goorhuis-Brouwer
- Leren praten met plezier, E. Weitzman
- Praten doe je met zijn tweeën, E. Weitzman
- Meer dan woorden, F. Sussman
- Leren lezen doe je met je lijf, M. van Vuure
De eenwoordfase
De eenwoordfase wordt vaak ingeluid door het gebruik van zogenoemde ‘protowoorden’. Voorbeelden van protowoorden zijn boem (voor iets wat valt), broem of brrr (voor iets wat rijdt) en groepjes van klanken zoals dada, daa, dodo. Deze protowoorden worden al snel opgevolgd door woordjes waarin het symbool van de volwassentaal al duidelijk in herkend kan worden. Voorbeelden hiervan zijn: me (voor melk), to (voor auto), din (voor drinken) en bo (voor boterham). In eerste instantie zijn deze eerste woordjes echt nog gebonden aan acties en routines in het dagelijkse leven van het kind, maar steeds vaker zal het kind woorden ook gebruiken om dingen te benoemen, te vragen, te becommentariëren en aan te wijzen.
Het kind ontdekt in deze fase dat alles een naam heeft en oefent graag (samen met de ouders) het expliciet benoemen. Dit benoemen heeft een belangrijke functie. Zo zullen kinderen in het begin alle oudere heren ‘opa’ kunnen noemen en alle viervoeters ‘koe’. Dit wordt ‘overextensie’ genoemd. Onderextensie kan ook voorkomen. In dit geval wil het kind bijvoorbeeld alleen de eigen beer als ‘beer’ benoemen.
Ordenen en categoriseren
Op deze leeftijd is het kind ook zeer geïnteresseerd in ordenen en categoriseren. Zo kunnen kinderen eindeloos speelgoedautootjes op een rijtje willen zetten terwijl hij ze benoemd, of gefascineerd op elke pagina van een kabouterboek kabouters aanwijzen en benoemen die hij gevonden heeft. Ook kunnen kinderen als zij net het woord auto hebben geleerd allerlei tijdschriften doorbladeren en alle auto’s die zij zien verwonderd aanwijzen en benoemen. Op deze manier ontwikkelt spelenderwijs en interactie met de omgeving de woordenschat van het kind.