Ontwikkelingsfase spraak- en taal: De twee- en meerwoordzin, de telegramstijlfase
Wanneer en hoe verschijnen de eerste zinnetjes en welke soorten eerste zinnetjes verschijnen zoal? De eerste tweewoordzin ontstaat gemiddeld rond de 15 à 18 maanden. Ook hier bestaat weer een grote variatie in kinderen en zijn er kinderen die al veel vroeger, maar ook pas na hun tweede verjaardag de eerste tweewoordzinnen gaan produceren.
Over het algemeen stopt het brabbelen bij alle kinderen die in de fase van de tweewoordzinnen zijn beland. In deze fase oefenen kinderen de taalvorm vaak tijdens het individueel spelen, waarbij zij rustig voor zichzelf praten en volledig opgaan in het spel. Ook neemt in deze fase de communicatie met volwassenen weer een grote vlucht. Zo nodigen de tweewoordzinnen van het kind (‘auto zitte’) uit, tot het antwoorden met een lange zin van de ouder (‘ja, jij gaat lekker met papa en mama in de auto zitten’). Op deze manier krijgen de kinderen continue een taalvoorbeeld, waarop ze het eigen taalgebruik weer op af kunnen stemmen.
Boekentips taalontwikkeling kinderen:
- Taalontwikkeling van het kind, A. Schaerlaekens
- Liefde voor letters en lezen, H. van den Berg
- Al pratend wijs!, E. Bogers
- Taalontwikkeling en taalstimulering kinderen, S. Goorhuis-Brouwer
- Leren praten met plezier, E. Weitzman
- Praten doe je met zijn tweeën, E. Weitzman
- Meer dan woorden, F. Sussman
- Leren lezen doe je met je lijf, M. van Vuure
Vroeglinguale periode tweewoordzin
Voorbeelden van de eerste tweewoordzinnetjes en type tweewoordzinnen zijn: ‘nog lezen’/ ‘nog drinken’ (= gebod of wens), ‘kijk koe’/ ‘dat vogel’ (= plaatsbepaling/ benoeming), ‘neen melk’ / ‘nee tillen’ (= ontkenning/ tegenstelling), ‘oma huilen’ / ‘Olaf zitten’ (= beschrijving gebeurtenis of situatie), ‘beer Luuk’ / ‘fiets mama’ (= bezitsaanduiding), ’thee warm’ / ‘auto stuk’ (= kwalificatie of bepaling) en ‘oma nou’ / ‘waar beer’ (= vraag).
Om de tweewoordcombinaties goed te kunnen begrijpen of interpreteren is vaak nodig de context te kennen (de situatie waarin de zin wordt gezegd). Kinderen kunnen hele verschillende zinnetjes vormen door de combinatie van woordvolgorde, accent en bijvoorbeeld intonatie. De tweewoordzinnen bestaan vaak uit een kleine groep functiewoorden die het kind kent (nog, weg, kijk, ook, wel, ja, aan, hier, uit), gecombineerd met de rest van hun woordenschat (voor het grootste gedeelte de inhoudswoorden zoals broek, auto, bloem, toren, meisje).
De tweewoordzinnen lijken in veel talen op elkaar. Dit is te verklaren omdat kinderen in deze leeftijdsfase gefascineerd zijn door dingen die terugkomen en verdwijnen (weg), door herhaling (nog) en door categoriseren (ook). Daarnaast worden woorden die een pragmatische functie hebben veel gebruikt. Denk hierbij aan aandacht trekken (zie, daar, kijk), benoemen (is, dat), antwoorden (ja, nee) en bijvoorbeeld het eens of oneens met iets zijn (ja, nee, nog).
Vroeglinguale periode meerwoordzinnen
Het eindstadium van de vroeglinguale periode worden gevormd door de meerwoordzinnen. Dit stadium staat ook wel bekend als de telegramstijlfase. Deze fase onderscheid zich doordat de zinnen kort zijn (twee, drie, vier of soms vijf woorden), er nog veel woordklassen ontbreken (voornamelijk de voornaamwoorden, vraagwoorden, voegwoorden, hulpwerkwoorden en de meeste bijwoorden en voorzetsels die tijd en hoeveelheid aangeven) er nog geen sprake is van grammaticale morfologie (vervoegingen van werkwoorden en verbuigingen van bijvoorbeeld zelfstandige naamwoorden).
Vaak ontbreken er nog essentiële zinsdelen zoals een werkwoord of onderwerp in de zinnen. Omdat kinderen vaak meerdere korte zinnetjes achter elkaar zeggen, kan het onderwerp wel naar voren komen in één van die andere zinnetjes, voorbeeld: ‘is nog slapen?’ / ‘papa nog slapen nou?’. Omdat de context over het algemeen voor ouder en kind heel duidelijk is en de gesprekjes over het algemeen over het ‘hier en nu’ gaan, ontstaan ondanks het ontbreken van zinsdelen, vervoegingen en verbuigingen weinig communicatieproblemen.
Bij het bereiken van het einde van deze fase kunnen kinderen zich over het algemeen via gesproken taal goed begrijpbaar uitdrukken tegenover (vertrouwde) volwassenen en leeftijdsgenootjes. Dit is mogelijk geworden door de basiswoordenschat en dat deze woorden steeds beter uitgesproken worden (toegenomen fonologische vaardigheden).