Natuurlijk zijn wij trots op Tijn. Daar hoeft hij weinig voor te doen. Eigenlijk hoeft hij er helemaal niks voor te doen. Dan zijn we ook trots. Maar als andere mensen hem ook nog eens heel leuk vinden, glimmen we van oor tot oor.
Onze boodschappen halen we bij de Dekamarkt om de hoek. Tijn gaat regelmatig mee. Als een koning zit hij met een grote glimlach in zijn wagen. Hij wijst alles aan wat hij ziet. En regelmatig pakt hij dingen die hij ziet. Zo had hij laatste bijna een tomaat in zijn mond. Ik kon het net op tijd redden.
In de winkel is hij altijd vrolijk. Zijn charmes laat hij los op alle medewerkers en klanten. Ondertussen heeft hij een fiks aantal aanbidders. Bij de broodafdeling staat de eerste. ‘Hé lieverd. Ben je er weer?’ Tijn reageert niet. Hij wordt er verlegen van. Zwaaien wil hij niet. “Nè”. Een glimlach kan er wel af. ‘Wat een schatje is het toch hè`. Ik kan het alleen maar beamen. Als ik richting de melk loop hoor ik haar tegen een collega zeggen: ‘Dat is zo’n leuk jongetje’.
Achter de kassa zit Tijn zijn grootste vriendin. Hij ziet haar al van verre en steekt beide handen in de lucht. Als we voor haar staan is hij even verlegen. Met een schuine blik kijkt hij vanuit de kinderwagen wat ze doet. Als ze haar tong uitsteekt en gekke bekken trekt komt er een grote lach. ‘Doeg lieverd. Tot de volgende keer’.
Voordat we bij de uitgang zijn moet ik nog stoppen bij kassa 3 en de balie. Buiten staat een meneer die we vaker tegenkomen. Hij zwaait en lacht naar Tijn en zegt wat tegen hem. Tijn lacht terug, zwaait en zegt ‘daaag!’
Glimmend van trots loop ik naar huis. Dit is mijn kind en wat is hij leuk!