Babyreacties en babyreflexen
Na de geboorte zijn bij baby’s motorische gedragingen waar te nemen die vallen onder babyreacties (babyreflexen) en bewegingen die ‘spontaan’ ontstaan. Voorbeelden van spontane bewegingen zijn: kronkelen, draaien, rugbuigen, intrekken van de buik en andere samentrekkingen van het lichaam.
Babyreacties worden door veel onderzoekers gezien als een overlevingsmechanisme en als belangrijke bouwstenen voor de latere ontwikkeling. Volgens de ontwikkelingspsycholoog Piaget zijn babyreflexen niet alleen van belang voor de motorische ontwikkeling, maar ook voor de latere intellectuele ontwikkeling. Afwijkingen in babyreacties worden beschouwd als mogelijke symptomen van neurologische stoornissen.
In de literatuur worden veel babyreacties beschreven, met vaak grote verschillen in modale leeftijden waarop de reacties voor het eerst waarneembaar zijn. De volgende babyreacties zijn overgenomen uit het boek ‘Motorische ontwikkeling van kinderen’ van J. Bernard Netelenbos (Handboek 1). Het spreekt voor zich dat het opwekken van deze reacties niet altijd verstandig is en met grote voorzichtigheid moet gebeuren onder professionele begeleiding.
Terugveerreactie van de onderarm;
In rugligging zijn de armen van gezonde neonatalen geheel of gedeeltelijk gebogen. Wanneer de onderarmen van de bay gestrekt worden en plotseling worden losgelaten dan ‘veren’ ze onmiddellijk terug naar de oorspronkelijke, gebogen positie. Beintema (1968) nam deze reactie waar bij al de pasgeboren baby’s in zijn onderzoek.
Hoofdoprichtreactie;
Bij de geboorte is bij de meeste kinderen de hoofdoprichtreactie afwezig. Vijftig procent van de zuigelingen kan in buikligging het hoofd gedurende minstens twee seconden optillen door kromming van de rug. Het uitblijven van deze reactie kan duiden op ernstige hersenbeschadiging. Na een aantal maanden kan een baby zijn hoofd rechtop houden tijdens het optillen.
De zoek-, zuig- en slikreactie;
De zoekreactie wordt opgeroepen door tactiele stimulatie van de mond. De lichte aanraking met een vinger of de tepel van de moederborst van de zijkant van de mond heeft tot gevolg dat de baby zijn hoofd in de richting van de stimulatie draait. Dit zoekgedrag optimaliseert de kans de voedingsbron te vinden.
Grijpreacties van hand en voet;
Wanneer men de zijkant van de onderarm in de richting van de hand tactiel stimuleert, dan opent zich de hand van de baby. Drukt men nu een voorwerp in de geopende hand, dan sluit de hand zich (handpalm-grijpreactie, ook wel de palmair grijpreactie genoemd). De reactie neemt men soms waar bij foetussen van elf weken, maar komt het meest voor tussen de twaalfde dag en de derde maand na de geboorte. Daarna neemt de reactie sterk af en is na het eerste levensjaar niet meer op te roepen. Dit is eveneens het geval met de voetzool-grijpreactie (of: plantaire grijpreactie). Deze reactie bestaat uit een grijpachtige beweging van de voet doordat men de voetzool met de duim indrukt.
De galantreactie;
De Galantreactie, of wervelkolomreactie, bestaat uit de zijdelingse kromming van de romp door met een vinger of stompe naald langzaam over de zijkant van het lichaam te strijken, terwijl de baby op zijn buik ligt. De zijdelingse buiging treedt op aan de gestimuleerde kant van het lichaam. De reactie schijnt omstreeks de derde levensmaand niet meer opgeroepen te kunnen worden.
De magneetreactie;
Drukt men lichtjes met de duimen op de zolen van de voetjes van een pasgeeboren baby in rugligging, dan zullen de beentjes zich strekken. Blijft men met de duim contact houden met de voetzool, dan lijkt het tijdens het strekken van het been alsof de duim als een magneet het voetje met zich mee trekt. Door het drukken van de duim op de voetzool kan bij deze reactie vaak ook een voetzool-grijpreactie optreden.
De terugtrek- of vluchtreactie;
De terugtrekreactie wordt opgeroepen door de voetzool van een pasgeborenen een prikje met een naald te geven waardoor de tenen zich strekken en het been van de baby in rugligging, wordt ingetrokken. Net als de voorgaande reacties neemt de intensiteit gedurende de eerste dagen na de geboorte bij de meeste baby’s toe.
De Babinskireactie;
De Babinskireactie bestaat uit het langzaam uitstrekken van de grote teen en het waaiervormig spreiden van de andere tenen. Dit wordt veroorzaakt doordat men met de nagel van de duim langs de zijkant van de voetzool van de hiel naar de kleine teen strijkt. Men is er niet altijd van overtuigd dat de Babinskireactie in strikte zin bij baby’s voorkomt.
De asymmetrische en symmetrische tonische nekreactie (ATNR en STNR);
De ATNR ontstaat door het draaien van het hoofd van de baby in rugligging naar één kant van het lichaam. De strekking van de nekspieren veroorzaakt een strekking van de ledematen die zich aan de kant van het lichaam bevinden waar het hoofd naartoe is gedraaid. De ledematen aan de andere kant van het lichaam trekken zich in. Deze houding wordt de eerste week na de geboorte waargenomen bij ongeveer de helft van alle normaal geboren zuigelingen.
Discussie bestaat over de vraag of de symmetrisch tonische nekreactie bij baby’s is waar te nemen. De STNR bestaat uit de symmetrische, zijwaartse strekking van de armen en buiging van de benen indien het hoofd langs de lichaams-as gestrekt wordt. Bij buiging van het hoofd reageert de baby tegenovergesteld; de armen buigen zich symmetrisch naar binnen toe terwijl de benen zich strekken. De STNR zou slechts bij dertig procent van de baby’s zijn waar te nemen, vooral tijdens een leeftijd van vier tot zes maanden.
De Mororeactie (Umklammerungsreflex);
De Mororeactie bestaat uit het symmetrisch zijwaarts uitstrekken van de armen en het spreiden van de vingers, gevolgd door het met een ruk intrekken van de armen, alsof het kind iemand wil omhelzen. Ook de benen volgen gelijktijdig dit patroon. De reactie wordt opgeroepen door een abrupte verandering in de stand van het hoofd, maar ook door harde geluiden, plotselinge veranderingen in positie door met beide handen te slaan op de onderlaag waar het kind op ligt en plotselinge veranderingen in temperatuur. De Mororeactie kan bij de pasgeborene al worden waargenomen en omstreeks de derde maand wordt het moeilijk haar nog op te roepen, behalve bij prematuren en kinderen met een hersenbeschadiging (CP-kinderen).
De schrikreactie;
De schrikreactie wordt vaak verward met de Mororeactie. Deze reactie bestaat enkel uit het intrekken van de armen. De reactie neemt men zelden waar tijdens de eerste levensmaand. De schrikreactie neemt de eerste levensjaren in frequentie toe en is na verloop van tijd niet meer te onderscheiden van de volwassen schrikreactie.
De hand- en voetplaatsingreactie;
De plaatsingsreactie wordt in het geval van de voet opgeroepen door de baby onder zijn oksels vast te houden, verticaal op te tillen en vervolgens de onderkant van de voet langs een tafelrand te trekken. Hierna zal in veel gevallen de baby met deze voet een stapbeweging maken waarbij de voet op de tafel wordt gezet. Op tijd geboren kinderen steunen vaak op de buitenkant van de voet terwijl te vroeg geboren kinderen dit vaak op de binnenkant doen. In het geval van de handplaatsing wordt de baby in verticale stand gehouden en de rug van de hand wordt gestimuleerd door de tafelrand, waarna de baby zijn hand op de tafel plaatst. Deze reactie is bij gezonde kinderen tussen ongeveer de derde en zesde levensmaand waarneembaar.
De Landaureactie;
Wanneer een baby van drie tot negen maanden horizontaal wordt opgetild, slechts ondersteund onder de borstkas en onderbuik, dan strekken zich het hoofd, rug en ledematen. Wordt vervolgens het hoofd gebogen, dan verandert ‘als een knipmes’ het strekkingspatroon in een buigpatroon. Bij kinderen met een spastische stoornis zou deze reactie nog bij een leeftijd van achttien maanden opgeroepen kunnen worden.
Let op
De volgende reactiepatronen kunnen vaak pas na een aantal weken na de geboorte bij een baby worden opgeroepen:
De loopreactie;
Aan het eind van de tweede week zal iets meer dan de helft van de zuigelingen loopgedrag vertonen, wanneer ze opgetild worden en met hun voeten een horizontale oppervlakte, zoals een tafelblad, aanraken. Doorgaans is deze reactie voor de vijfde maand verdwenen.
Kruipreactie;
Deze reactie kan reeds bij de foetus worden waargenomen. Door het kind voorover te leggen alternerend op de voetzolen te drukken zal het kind een kruipreactie met alle ledematen vertonen. Meestal valt deze reactie in de derde en vierde maand niet meer waar te nemen.
Zwemreactie;
McGraw filmde zwembewegingen bij een kind van elf dagen oud. De baby wordt in het water gehouden, terwijl in eerste instantie het hoofd ondersteund wordt. Het kind bleek zelfstandig te kunnen zwemmen. Hoewel het gezicht van het kindje tijdens het zwemmen in het water ligt, zorgt een reflexieve reactie ervoor dat het kindje ophoudt met ademen n geen water in zijn luchtpijp krijgt.
Klimreactie;
De baby vertoont klimbewegingen in buikligging, bijvoorbeeld op een deken, terwijl de romp ondersteund wordt. Het onderhavige gedrag lijkt enigszins op het verticaal klimmen. Ook in een verticale positie schijnt dit gedrag oproepbaar te zijn.
De labyrintreactie;
Een reactie waarbij het hoofd onafhankelijk van de stand van het lichaam (bijv. bij het optillen) rechtop blijft staan. De reactie geeft aan dat het evenwichtsorgaan naar behoren functioneert. Vanaf ongeveer de tweede maand, maar soms ook eerder, is de labyrintreactie observeerbaar. Dit is vooral te zien bij baby’s van vier tot zes maanden. De reactie is aanwezig tot een leeftijd van achttien maanden.
Parachutereactie;
Wordt een baby van twee tot zes maanden boven een tafel ter hoogte van het bekken vastgehouden met het hoofd naar beneden en laat men vervolgens met een snelle beweging het kind richting tafel ‘vallen’, dan strekt de baby in de meeste gevallen onmiddellijk zijn benen en armen en spreidt de vingers. Deze reactie verdwijnt niet tijdens de ontwikkeling.
Evenwichtsreacties;
Tilt men het matrasje waar een baby van vijf à zes maanden in buikligging op ligt, aan een zijde omhoog, dan zal het kind door buiging van de ruggengraat en verschuiving van de ledematen trachten niet om te rollen.