Steeds vaker worden psychologenpraktijken geconfronteerd met vragen over hoogbegaafdheid. Het gaat hierbij vaak om twijfels over het door school gegeven vervolgadvies, om onenigheid over het vermoedelijke intelligentieniveau, maar ook om ouders die de door school geschetste gedragsproblemen van hun kinderen niet herkennen.
Hoogbegaafdheid en gedragsproblemen
Want alhoewel verreweg de meeste hoogbegaafden zonder gedragsproblemen de school verlaten, is in de loop der jaren steeds duidelijker geworden dat het niet (h)erkennen van hoogbegaafdheid in sommige gevallen tot gedragsproblemen kan leiden. De gedragsproblemen gaan soms gepaard met zulke ondermaatse leerprestaties, dat het voor scholen lastig is, om de uitzonderlijke kwaliteiten van de betreffende leerling nog in beeld te krijgen. Met deze problemen krijgt Carlijn van der Winkel van psychologenpraktijk SKiP in Haarlem regelmatig te maken. Hoe het niet adequaat afstemmen van het lesaanbod kan leiden tot gedragsproblemen, legt zij uit in onderstaand artikel.
Afwijking naar boven
Als kinderen beschikken over een intelligentie die ver beneden het gemiddelde ligt, is het gangbaar dat er gekeken wordt of een andere vorm van onderwijs geïndiceerd is. Zo is van kinderen met een IQ lager dan 70 bekend, dat zij zoveel herhaling nodig hebben, en zo anders leren, dat aanpassing van het lesaanbod een strikte noodzaak is. Niet alleen de vakken, maar ook de inhoud, het tempo en de aankleding en inrichting van de school, zijn afgestemd op hun interesses en leerbehoeftes. Al tientallen jaren zijn er (gesubsidieerde) voorzieningen waar gespecialiseerd onderwijs geboden wordt, in een omgeving die volledig afgestemd is op de capaciteiten van deze kinderen.
Wanneer kinderen echter beschikken over een intelligentie die een even grote afstand tot het gemiddelde afwijkt, maar dan naar boven, wordt daar in de praktijk nog weinig mee gedaan. Een IQ van 130 is immers even afwijkend als een IQ van 70. Het lesaanbod is algemeen ingesteld op een kind met een gemiddeld IQ, dus rond de 100.
Niet iedereen lijkt daar bij stil te staan, en daar zit hem nu net de crux. Kinderen die erg goed kunnen leren, pikken de lesstof vaak makkelijk op. Er is dan ook een aanzienlijk aantal hoogbegaafde leerlingen dat weinig problemen oplevert. Een aanzienlijk deel van de kinderen met een IQ van 130 (of hoger) behoeft verrassend genoeg een geheel andere aanpak. Hun leerstrategieën blijken anders, hun interesses en vaardigheden liggen op andere of meerdere gebieden, en zij hebben, naast het reguliere lesaanbod, vaak een andere onderwijsdoelstelling nodig, om de kerndoelen van het onderwijs te kunnen volbrengen. Evenals bij kinderen met een laag IQ, kan bij een niet passend lesaanbod, ook bij kinderen met een hoog IQ een mogelijkheid ontstaan dat zij gedragsproblemen ontwikkelen.
Definitie hoogbegaafdheid?
Een officiële eenduidige definitie van hoogbegaafdheid is nauwelijks te formuleren en bestaat dientengevolge (nog) niet. Verschillende wetenschappers houden er uiteenlopende theorieën op na. Zo hebben volgens de Amerikaanse psycholoog Renzulli hoogbegaafde leerlingen vaak, naast een IQ hoger dan 130, een hoge mate van creativiteit en een sterke motivatie, doorzettingsvermogen en taakgerichtheid. Hij stelde deze voor als drie elkaar in het midden overlappende cirkels, met in het midden hoogbegaafdheid.
Renzulli ontwikkelde dit model samen met Franz Mönks van het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek in Nijmegen, die daar een aantal omgevingsfactoren aan toe voegde. Het gezin, de school en vrienden kunnen de motivatie en creativiteit beïnvloeden. Denk hierbij aan stimulatie, kwaliteit van onderwijs en groepsdruk. (Mönks,1985, Mönks & Ypenburg, 1995).
Alhoewel deze modellen op dit moment de meest gangbare zijn, zijn er nog veel meer psychologen die onderzoek deden op dit gebied. De Amerikaan Gardner onderscheidt acht (later tien) vormen van intelligentie en professor Heller (1992;2000) beschrijft hoogbegaafdheid als een multifactorenmodel waarin bovenstaande theorieën min of meer samengevoegd worden. Maar om het theoretische deel te laten voor wat het is, kunnen we gelukkig stellen dat er overeenstemming is over een aantal factoren waaraan hoogbegaafde kinderen voldoen.
Prachtige eigenschappen
Hoogbegaafde kinderen hebben namelijk een sterke drive om dingen zelf te leren en te ontdekken (hoge exploratiedrang), een groot doorzettingsvermogen en beschikken over metacognitieve vaardigheden (zoals analyseren en verbanden leggen). Zij hebben een hoog leertempo en een groot oplossend vermogen. Deze kinderen zijn vaak competitief en perfectionistisch ingesteld. Ook de omgang met stress, de houding tegenover uitdagende taken, de leerstrategieën en de copingsmechanismen bij faalervaringen moeten gunstig zijn om de buitengewone capaciteiten tot hun recht te kunnen laten komen. Vaak blinken hoogbegaafden uit op één of meerdere gebieden, en zijn de eerste signalen van een snellere ontwikkeling al op zeer jonge leeftijd zichtbaar. Omgevingsfactoren zoals belangrijke levenservaringen, het gezinsklimaat en het groepsklimaat op school, spelen eveneens een rol in de ontwikkeling van het kind.
Deze prachtige eigenschappen en omgevingsfactoren scheppen de randvoorwaarden voor een gelukkige en voorspoedige ontwikkeling van een hoogbegaafde leerling. Toch gaat het hier nogal eens mis, met als gevolg dat de, in aanleg succesvolle leerling, vroeg of laat probleemgedrag zal ontwikkelen.
Herkenning van (typen) hoogbegaafden
De hoogbegaafde leerling blijkt lang niet altijd even gemakkelijk te herkennen. In de praktijk zien we kinderen, die onvoldoendes halen terwijl ze toch over zeer begaafde capaciteiten beschikken. Sommigen achten het onwaarschijnlijk dat volwassenen hen (in hun ogen) extreem makkelijke opgaven aanbieden, (“Dit antwoord is te gemakkelijk, het is vast fout”) en transformeren de opgave naar een ingewikkelder antwoord.
Een goed voorbeeld wordt verbeeld in de volgende opgave. ‘Een voetbalveld is 10 x 5 meter groot. Jan loopt 5 rondjes. Hoeveel meter heeft hij afgelegd?’ Een slim kind antwoordt: ‘150 meter’, maar een heel slim kind met bovenstaand gedachtepatroon kan komen tot het antwoord ‘ongeveer 140’. Als je rondjes over een veld loopt, loop je namelijk nooit precies over de lijnen, maar snij je als het ware een stukje af op elke hoek.
Dit is niet het antwoord dat een leerkracht of lesmethode verwacht, en wordt derhalve als foutief aangemerkt. Wanneer er niet wordt geanalyseerd hoe een kind dat foutieve antwoord verkregen heeft, kan het al snel een rode streep door zijn antwoorden verwachten. Andere kinderen reageren op een dergelijke onderstimulatie met verzet, of in het ergste geval met desillusie en depressie, met verlammende effecten tot gevolg.
Andere redenen waardoor capaciteiten van hoogbegaafde kinderen door leerkrachten soms niet herkend worden, zien we bij kinderen die niet willen opvallen, of bang zijn om voor studiebol te worden versleten. Zij zorgen er bewust of onbewust voor, dat hun scores binnen de gemiddelde range blijven vallen. Een andere reden kan liggen in het feit dat er getoetst wordt op de klassennorm. Bij een kind dat hier een 10 haalt, maar niet doorgetoetst wordt op een hoger niveau, zal niet ontdekt worden wat het maximale niveau van dit specifieke kind is.
Weer andere kinderen hebben dyslexie, ADHD of een andere leer- of ontwikkelingsstoornis. Door de hieruit voortvloeiende problemen worden zij gehinderd om hun ware cognitieve capaciteiten volledig te ontplooien of zichtbaar te maken voor de leerkracht. De leer- of gedragsstoornis camoufleert dan de aanwezigheid van bijzondere begaafdheid.
Hieruit wordt langzaam duidelijk dat de hoogbegaafde leerling niet altijd eenduidig te herkennen is, en in sommige gevallen ook niet te herkennen is aan zijn hoge cijfers op school. In de vakliteratuur worden zes typen hoogbegaafden onderscheiden (Betts en Neihart, 2010).
6 typen leerlingen
De zelfstandige leerling heeft goede sociale vaardigheden, werkt zelfstandig zonder bevestiging, is creatief en komt op voor eigen opvattingen. Deze leerling zal niet snel als probleemleerling aangemerkt worden.
De succesvolle leerling levert goede prestaties, is perfectionistisch, vermijdt risico en zoekt bevestiging van de leerkracht. Deze leerling zal evenmin als probleemleerling worden beschouwd. Desondanks zal hij/zij zich op latere leeftijd mogelijk toch een aantal basisvaardigheden niet voldoende eigen hebben gemaakt.
De uitdagende leerling is creatief en competitief. Door een sterke drang om direct en eerlijk te zijn, ontstaan er echter nog wel eens conflicten met leerkrachten, die dit gedrag als een vorm van uitdagen zien.
De onderduikende leerling heeft de behoefte om niet op te vallen, en zo gewoon mogelijk te zijn. Dit houdt in dat hij of zij de schoolresultaten beslist wat lager uit zal willen laten vallen (gemiddeld niveau of lager), geen uitdaging zal willen zoeken, en vooral op zoek is naar sociale acceptatie.
De drop-out zal evenals de onderduiker lage schoolprestaties laten zien. Deze leerling is zowel erg kritisch op zichzelf als op anderen, heeft een laag zelfbeeld en isoleert en verwaarloost zichzelf. Deze leerling zoekt buiten school de uitdaging die hij/zij binnen de school niet vindt.
Tot slot zijn er natuurlijk ook hoogbegaafde leerlingen die een ‘gewoon’ leer- of gedragsprobleem hebben; ook deze dubbel gelabelde leerling, presteert gemiddeld of minder, en vertoont daarnaast gedragsproblemen.
Erkennen van de problemen
Hoewel een leer- of gedragsprobleem een oorzaak kan zijn van problematisch gedrag en tegenvallende resultaten, kan het dus ook een gevolg zijn van gebrek aan (h)erkenning van de mogelijkheden, de capaciteiten, en van de problemen die bij enkele van de bovengenoemde specifieke typen hoogbegaafden voorkomen. Een hieruit voortvloeiende onjuiste diagnose, en daarmee inadequate ondersteuning, kan leiden tot verergering van het probleem, in plaats van vermindering Een zorgvuldig en deskundig uitgevoerd diagnostisch onderzoek is daarmee van groot belang. Vervolgens zullen goede afwegingen gemaakt moeten worden tussen verschillende interventies die denkbaar zijn om aan een oplossing te werken zoals lesstof compacten, verrijken of versnellen.
Ouders willen graag weten of hun kind hoogbegaafd is of niet. Dit kun je laten testen. Maar dan? Veel interessanter is de vraag, wat te doen met die wetenschap. Verstandiger is het verschil in typen hoogbegaafde leerlingen in ogenschouw te nemen. Het is niet moeilijk te bedenken dat niet elk kind gebaat is bij dezelfde benadering. Bovendien kleven er ook altijd nadelen aan deze interventies, en dienen ze zeer zorgvuldig uitgevoerd te worden, anders worden er nieuwe problemen gecreëerd.
Samen werken aan een oplossing
Scholen en ouders zijn soms van mening, dat wanneer een leerling geen problemen vertoont, er ook geen probleem is. Dit is een stelling die nuance verdient. Binnen het onderwijs, maar zeker ook bij ouders, ligt de nadruk nogal eens op de cognitieve ontwikkeling. Dat is maar ten dele terecht. Wanneer een kind de didactische leerdoelen behaalt, zijn alle partijen misschien iets te gemakkelijk tevreden. Onderwijs kent echter nog een aantal andere belangrijke doelen: Het gaat dan om leren leren, leren falen, en leren hulp vragen. Bij wie altijd alles vanzelf gaat, zal nooit de noodzaak ontstaan voor ontwikkeling van bovenstaande doelen. En dat kan op latere leeftijd alsnog voor problemen zorgen.
Bij SKIP merken we dat scholen vaak pas alarm slaan, wanneer er gedrags- of emotionele problemen gesignaleerd worden bij een kind. Dat is jammer. Als het vermoeden rijst dat een kind de lesstof op zijn sloffen behaalt, dan kan er doorgaans van worden uitgegaan dat een kind niet leert leren, zich geen leerstrategieën eigen kan maken, en niet met frustratie om leert gaan. Het is dan een kwestie van tijd totdat de leerling strandt. Sommige zeer begaafde kinderen houden dit heel lang vol. Zij halen ook het gymnasium op hun sloffen. Zij lopen dan pas vast op de universiteit, of in hun latere werk of privéleven.
Bij SKIP worden kinderen bij een vermoeden van hoogbegaafdheid zorgvuldig onderzocht. Uitgangpunt daarbij is altijd de individuele doelen van het kind te formuleren en interventies op maat uit te voeren. Onderkenning van de mogelijkheden én beperkingen is altijd een eerste stap in de goede richting. Het herkenningsbeleid is echter niet alleen de verantwoordelijkheid van behandelende psychologen. Ook het kind zelf, de ouders en de school zullen hun bijdrage moeten leveren, om de erkende problemen op te lossen, of toekomstige problemen te voorkomen.